1911: Lapland, Noorwegen, Zweden
Na een treinreis van enkele dagen bereikte Aletta Jacobs
het spoorwegstation Abisco, gelegen in het Zweedse nationale park waar
ze enkele dagen in een hotel verbleef. De natuur maakte diepe indruk op
haar: vlinders, zeldzame vogels en een "menigte ongekende planten
en bloemen" en natuurlijk de rendieren, die iedere avond rond het
hotel te zien waren. Ook de Lappen zelf kregen bezoek van Aletta. Een
kamp in de bergen werd bezocht. Terwijl tegenwoordig eigenheid van een
volk boven assimilatie staat, was dat ten tijde van Aletta's bezoek andersom.
Geheel volgens de tijdgeest concludeerde ze dan ook over de Lappen: "Ook
kunnen vele der jongere Lappen nu zeer goed lezen en schrijven. De Zweedsche
staat legt daardoor een groot deel van het jaar beslag op de kinderen;
zoodra die den 6-jarigen leeftijd bereikt hebben, besteedt men hen uit
en laat hen naar school gaan. Daardoor ontwikkelen die kinderen zeer zeker
geestelijk, maar men maakt ze ongeschikt voor het nomadenleven der ouders.
(...) Het groote bezwaar van de Lappen tegen het schoolgaan der kinderen is,
dat die kinderen dan niet van jongs af leeren skieën, bergklimmen,
springen en alles wat zij noodig moeten kennen, om de rendieren op hunne
moeilijke tochten te volgen. Op lateren leeftijd schijnen zij dat niet
meer goed te kunnen leeren."
Vervolgens was Noorwegen aan de beurt. Het programma was feitelijk even
toeristisch als in Lapland: natuur bewonderen en met mensen spreken. Een
reis om de Noordkaap was bijzonder door "het merkwaardige natuurverschijnsel
(..) van de zon die op hetzelfde moment op - en ondergaat."
Eenmaal terug in Stockholm, vond Aletta Carrie Chapman Catt vertrokken.
In een achtergelaten
brief
lagen wat voorstellen voor verdere reisplannen. Aletta had niets meer
te doen in Stockholm en vertrok naar Nijmegen, om daar op tijd te zijn
voor de zomervergadering van de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenkiesrecht.
|